Inleiding
In mijn vorige blog beloofde ik aan de hand van het boek “Filosofische praktijk. Een alternatief voor counseling en psychotherapie” van Shlomit C. Schuster de filosofische praktijk nader te onderzoeken. Wat kunnen we van haar leren?
Om de visie van Schuster in beeld te krijgen, zoom ik in op drie kernpassages uit hoofdstuk 1 van haar boek, die als titel heeft ‘Filosofie als een alternatieve praktijk’. Aan de hand daarvan wordt duidelijk wat in Schusters opvatting de kern is van de filosofische praktijk. Van de kernpassages naar de kern, zo zou je het traject kunnen omschrijven dat in deze blog wordt afgelegd.
Drie kernpassages
Nu eerst de kernpassages. De eerste is te vinden op blz. 11 van het boek. Daar stelt Schuster dat het filosofische consult als een niet-klinische benadering van welzijn van belang is voor werkenden in de geestelijke gezondheidszorg. Het helpt hen om het leven dat buiten de normen van hun vakkennis ligt te leren kennen.
In de tweede kernpassage, die te vinden is op bladzij 13 van het boek, omschrijft Schuster de filosofische praktijk als een alternatief voor psychologische counseling en psychotherapie. De filosofische praktijk verschaft een plek om het zelf, het leven en de wereld te onderzoeken, en heeft tot doel een kinderlijke verwondering over ons bestaan nieuw leven in te blazen.
De derde kernpassage is te vinden op bladzij 22. Daar stelt Schuster dat een filosofisch consult is bedoeld om voor mensen te ‘zorgen’ of hen te ‘helpen’. De woorden ‘zorgen’ en ‘helpen’ beschouwt Schuster als ‘open concepten’ die niet de connotaties van ontwikkeling, groei, herstel en genezing hebben die het woord ‘therapie’ heeft.
De kern van de filosofische praktijk
Welke kern van de filosofische praktijk laat zich uit deze drie kernpassages distilleren? In de eerste kernpassage wordt gesuggereerd dat een filosofische praktijk het mogelijk maakt om na te denken over de kaders waarbinnen werkers in de geestelijke gezondheidszorg, zoals psychologen en psychotherapeuten, werkzaam zijn. Ik stel mij daarbij vragen voor als: wanneer is iemand psychisch ziek? Wat betekent ‘gezondheid’ in verband met psychische of geestelijke gezondheid? Is geestelijke gezondheid vergelijkbaar met lichamelijke gezondheid? En dergelijke vragen meer. Natuurlijk is het niet alleen voor werkers in de geestelijke gezondheidszorg, maar ook voor beoefenaars van andere beroepen, nuttig om na te denken over de kaders waarbinnen zijn werkzaam zijn.
De reden dat Schuster verwijst naar werkers in de geestelijke gezondheidszorg, is natuurlijk niet alleen dat zij dergelijke mensen in haar filosofische praktijk ontmoet, maar ook dat zij de filosofische praktijk presenteert als een alternatief voor psychologische counseling en psychotherapie. Dat komt in de tweede kernpassage duidelijk naar voren. Daarbij formuleert zij ook een eigen doelstelling van de filosofische praktijk: onderzoeken van het zelf, het leven en de wereld, om zo een kinderlijke verwondering over ons bestaan nieuw leven in te blazen. Van belang is met name het eerste, het onderzoeken van het zelf, het leven en de wereld. Schuster is van opvatting dat psychologische counseling en psychotherapie dat minder doen, omdat in dergelijke praktijken vanuit bepaalde vooronderstellingen wordt gewerkt die niet ter discussie gesteld kunnen worden.
De derde kernpassage maakt het doel van een filosofische praktijk nog duidelijker. En ook het verband met de zorgsector. Het doel van de filosofische praktijk blijkt namelijk te zijn om voor mensen te ‘zorgen’ of hen te ‘helpen’. De woorden ‘zorgen’ en ‘helpen’ beschouwt Schuster als open concepten. Ik denk dat zij hiermee de filosofische praktijk wil onderscheiden van behandelingen in de geestelijke gezondheidszorg die met ‘gesloten’ concepten werken. Er is bijvoorbeeld een concept van geestelijke ziekten. Er is ook een concept van geestelijke gezondheid. Die wordt bereikt door iemand te genezen van een psychische kwaal. En die genezing wordt weer gerealiseerd door via een bepaalde methode te werk te gaan. De hele behandelsituatie is daar op ingericht. En Schusters claim is, dat het leven meer is dan wat in de behandelpraktijken van geestelijke ziekten naar voren kan komen. En dat ‘meer’, zo vertaal ik haar betoog, kan juist in een filosofische praktijk ter sprake worden gebracht. Overigens zou ‘genezen’ in verband met geestelijke gezondheid misschien beter tussen haakjes kunnen worden gezet. Het is juist de vraag of, en in hoeverre, de vergelijking met lichamelijke gezondheid opgaat voor het geestelijke (be-)leven van mensen. Dat wordt immers ook beïnvloed, zo niet bepaald, door vragen naar betekenis, naar zin, naar het waarom van de dingen.
Zin en betekenis
In de kern komt Schusters opvatting er op neer dat filosofie een neutrale positie biedt ten opzichte van alles wat er in het leven is. Zo biedt het een positie van waaruit het bestaande, inclusief het leven en het zelf, begrepen kan worden. In de context van zo’n filosofische praktijk kunnen concrete vragen naar zin en betekenis ter sprake komen, zonder dat de mogelijke antwoorden worden beperkt door een bepaald behandelkader.
Ik kan mij inderdaad voorstellen dat Schusters opvatting over een filosofische praktijk een waardevolle aanvulling kan zijn van de bestaande behandelpraktijken in de geestelijke gezondheidszorg. Maar hoe pakt haar benadering concreet uit? In haar boek bespreekt zij verschillende voorbeelden. Eén daarvan wordt in de volgende blog besproken. Aan de hand daarvan kan het abstracte beeld van de filosofische praktijk, zoals dat in deze blog naar voren komt, concreet worden ingevuld.